Taalverloedering?

Is het een probleem als een taal doorspekt is met Engelse woorden, zelfs heel alledaagse woorden als “familie”, “weduwe” en “echtgenoot”? In Tonga vinden ze van niet.

Hoe zeg je “man” in het Tongaans (in de zin van “echtgenoot”)? Antwoord: husepāniti. “Vrouw” is uaifi (wat ongeveer klinkt als “wijffie”…). Een weduwe is uitou, familie is fāmili, een knecht is sevāniti. Allemaal woorden die uit het Engels zijn geleend en aangepast aan de klankstructuur van het Tongaans.

In de Nederlandse media hoor je het geregeld (in ingezonden brieven vooral): de taal verloedert, het Nederlands gaat achteruit – woorden raken in onbruik, de grammatica verandert sluipenderwijs, en dan vooral al die Engelse woorden… Optimistischer geesten brengen daar tegenin dat de taal altijd verandert. Wij spreken niet meer als zeventiende-eeuwers, en dat vinden we helemaal niet erg.

Nu komen diezelfde discussies overal ter wereld voor. In de talen van Oceanië is het niet anders. Daar veranderen de talen vaak nog veel sneller dan het Nederlands. De meeste Oceanische talen zijn klein; het Tongaans is met ruim 100.000 sprekers nog een grote taal; de meeste talen hebben maar een paar duizend sprekers. Kleine talen veranderen over het algemeen sneller dan grotere talen, en bovendien is de invloed van het Engels groot: de overheid, het onderwijs en de media gebruiken op veel eilanden het Engels als voertaal. Dat maakt dat de plaatselijke talen onder druk staan,

Het bijzondere van Tonga is, dat daar een aantal heel basale woorden uit het Engels geleend zijn (familie, man, vrouw…) maar dat niemand daar een probleem mee lijkt te hebben. De afgelopen jaren werk ik met een team dat het Nieuwe Testament vertaalt in het Niuafoꞌou, een minderheidstaal in Tonga. Veel van de basiswoorden in het Niuafoꞌou zijn dezelfde als in het Tongaans, of lijken erop. Zo gebruiken de Niuafoꞌou ook de woorden hierboven: husepāniti, uaifi, uitou… Ik moet bekennen dat ik in eerste instantie wat sceptisch was toen ik deze woorden in de Bijbelvertaling zag opduiken. Lelijk zeg, al dat Engels… Maar het is niet aan mij om te beoordelen wat al dan niet goed Niuafoꞌou is. Tijdens het doornemen van de vertaling vraag ik het team herhaaldelijk: is dit een goed woord? Kennen de sprekers dit? Is het OK om dit woord in de Bijbelvertaling te gebruiken? Vooral dat laatste is een goede graadmeter voor de acceptabiliteit van een woord: als het woord geschikt is om in de Bijbel te worden gebruikt, dan is het blijkbaar goed geïntegreerd in de taal. En telkens is het antwoord bevestigend; met andere woorden: uaifi en husepāniti zijn prima Niuafoꞌou.*)

Restaurant in Nukuꞌalofa, Tonga

Er zijn ongetwijfeld veel Engelse woorden die in Tonga níet geaccepteerd worden als goed taalgebruik, maar een aantal heel basale woorden dus wel. Ze zijn in de 19e eeuw met de eerste zendelingen, handelaars en andere blanken meegekomen en hebben sindsdien een plaats veroverd in de taal. Zonder dat men het idee heeft dat hierdoor de taal verloederd of verarmd is.

*) Het omgekeerde gebeurt ook. In het Rapa Nui (Paasseiland) worden bijvoorbeeld tal van Spaanse leenwoorden gebruikt, zoals pero “maar” en ꞌātā “tot”. Die woorden komen goed van pas, want het Rapa Nui heeft er niet echt eigen termen voor. Maar in de Rapa Nui Bijbelvertaling zul je ze niet vinden – de vertalers vonden deze Spaanse woorden niet geschikt om in de Bijbel te gebruiken. Het klinkt in hun oren te slordig als de Bijbel doorspekt is met Spaanse woorden.

PS Het Kapinga-woord voor “eten” is miami, uitgesproken als “mjammie”, maar dat is toch echt oer-Kapinga…